Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5455

Datum uitspraak2000-04-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/068179-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND Parketnummer: 04/068179-99 Beslissing ex artikel 36e, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen: V.O.F. Slachterij [verdachte], gevestigd te [woonplaats], aanhangig gemaakt bij ongedateerde vordering. Onderzoek van de zaak. De rechtbank heeft op 29 maart 2000 gehoord: - de officier van justitie; - [L.v.P.], vertegenwoordiger van V.O.F. Slachterij [verdachte], bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Roermond. De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond d.d. 12 april 2000 in de zaak met parketnummer 04/068179-99, waarbij V.O.F. Slachterij [verdachte] voornoemd is veroordeeld wegens medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4 van de Destructiewet, meermalen gepleegd, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon. Bewijsmiddelen. Pro memorie. Verweren. Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd dat de vordering afgewezen dient te worden, nu de raadsman van mening is dat V.O.F. Slachterij [verdachte] geen wederrechtelijk voordeel verkregen heeft. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, zo er al wederrechtelijk voordeel zou zijn verkregen, dit lager dient te zijn dan het gevorderde, aangezien het proces-verbaal betrekking heeft op meerdere leveringen van V.O.F. Slachterij [verdachte] aan [P.V.], terwijl er slechts 3 leveringen opgenomen zijn in de tenlastelegging. Vervolgens heeft de raadsman aangegeven dat op het voordeel met over de omzet betaalde IB ten onrechte geen rekening is gehouden. De rechtbank acht de vordering, behalve - kennelijk - op gronden aan het bewijs ontleend, niet voldoende weersproken door de raadsman. De rechtbank beoordeelt de vordering aan de hand van de bewezenverklaring van voormeld vonnis in de zaak met parketnummer 04/068179-99 en het aannemelijk geachte voordeel, zoals weergegeven in het proces-verbaal van het Bureau Financiƫle Ondersteuning. Voor wat betreft de stelling van de raadsman dat het voordeel, gelet op de tenlastelegging, lager dient te zijn, oordeelt de rechtbank dat zulks niet op gaat, gelet op het bepaalde in artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Terzake van de door de raadsman gestelde betaling van enige belasting oordeelt de rechtbank dat belasting niet is een kostenpost, die tot mindering zou kunnen strekken op het door de misdrijven en soortgelijke feiten behaalde voordeel, hetgeen onverlet laat dat de belastingplichtige de haar ten dienste staande fiscale verzoeken kan doen. De rechtbank verwerpt, gelet op het vorenstaande, de verweren. Motivering van de maatregel. Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat V.O.F. Slachterij [verdachte] voornoemd voordeel heeft gekregen door middel van de strafbare feiten waarvoor zij bij voormeld vonnis is veroordeeld, alsmede door middel van soortgelijke feiten. De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op het na te noemen bedrag. Toegepaste wetsartikelen. De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: De meervoudige economische kamer van de arrondissementsrechtbank: stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op f. 1.911,--; legt V.O.F. Slachterij [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van f. 1.911,--, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat zij door middel van de strafbare feiten en soortgelijke feiten heeft verkregen. Deze beslissing is gegeven door mrs. O.M. de Lange, A.W. Ente en F.R. Soutendijk, van wie mr. O.M. de Lange voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2000. typ: cve